Skip to main content

De stad, haar algoritmes en de publieke ruimte

Martijn de Waal

 

Toen ik samen met mijn collega’s van de Hogeschool van Amsterdam en jaar of twee geleden onderzoek deed naar het gebruik van de openbare ruimte op de Arena Boulevard in Amsterdam, stuitten we op een opmerkelijk fenomeen. We zagen groepjes toeristen met rolkoffers en rugzakken rond het station Bijlmer Arena wat verdwaald om zich heen kijken. Nadat ze het scherm van hun smartphone hadden geraadpleegd vervolgden ze hun weg naar een verderop gelegen budgethotel. Daarbij kozen ze echter niet voor de voor de hand liggende route over de brede boulevard, langs de winkels, bioscoop en concertzaal, maar verdwenen ze in de donkere, kronkelige achterafgangetjes rond het stadion.

Wat bleek: ze hadden Google Maps gevraagd hen naar het hotel te leiden, en de tech-gigant uit Silicon Valley had berekend dat de kortste route van A naar B via deze steegjes liep. Dat die route esthetisch minder aantrekkelijk was, of zelf een gevoel van onveiligheid of ‘unheimischheid’ met zich mee zou kunnen brengen was geen factor van betekenis geweest in het algoritme.

Het is zomaar een voorbeeld van wat wel ‘platform-urbanisme’ wordt genoemd. Digitale platformen, van Airbnb, Uber en Tripadvisor tot Google maps en Facebook helpen ons om ons te oriënteren op de stad en er doorheen te bewegen. Daarbij laten we ons niet alleen leiden door de aanbevelingen en routes van de apps, de apps volgen ook ons gedrag en gebruiken de verzamelde data om aanbevelingen en routes daar weer op aan te passen.

Om de implicaties van deze ontwikkeling voor de publieke ruimte te begrijpen, biedt het boek Stadsleven van Richard Sennett een mooi aanknopingspunt. In dat boek maakt de stadssocioloog onderscheid tussen de ville – de bebouwde omgeving, de infrastructuur van de stad – en de cité – de gemeenschappelijke verhalen, herinneringen, en symbolische betekenissen die verbonden zijn aan verschillende plekken in de stad. Deze verhalen en ervaringen zijn belangrijk omdat ze niet alleen persoonlijk houvast en betekenis bieden, maar ook de basis vormen van de culturele en politieke gemeenschap die een stad ook is. Publieke ruimtes, zo is een thema dat in het oeuvre van Sennett steeds terugkeert, spelen een belangrijke rol als de plekken waar een stedelijke gemeenschap van burgers kan ontstaan. Doordat we elkaar daar tegenkomen, en gemeenschappelijke ervaringen opdoen in de vorm van alledaagse routines, of rituelen die jaarlijkse hoogtepunten markeren, kan onderling vertrouwen ontstaan, en komen collectieve betekenissen en ervaringen tot stand.

Vanuit een meer individueel perspectief bezien is de stad ook een plek waar al die verschillende verhalen, geschiedenissen, en mogelijke toekomsten ervaarbaar worden. Voor velen van ons is de aantrekkingskracht van de stad niet dat we er zo efficiënt mogelijk van A naar B kunnen komen. De stad biedt ook een plek voor spektakel en verwondering, waar je kunt dwalen en je kunt laten inspireren, en waar levendige publieke ruimtes een grote aantrekkingskracht hebben.

Het is de vraag wat de opkomst van platform-urbanisme betekent voor de verhouding van ville en cité. Laten we ons in toenemende mate door de ville dirigeren, door de algoritmes die sturen op efficiëntie of persoonlijke voorkeur? Zijn het de platformen die de cité toegankelijk maken, via pop-ups op de online kaart of straks augmented reality? En zijn er dan nog plekken waar al die verschillende levenswerelden van de stad nog bij elkaar komen?

Al in 2001 waarschuwden Stephen Graham en Simon Marvin in hun boek Splintering Urbanism dat de opkomst van big data, technologie en algoritmes in de stad in een sterk marktgedreven samenleving tot verregaande ruimtelijke en maatschappelijke fragmentatie kan leiden. Platforms zullen de toegang tot allerlei plekken, diensten en ervaringen in de stad aanpassen aan de profielen van hun gebruikers. Zoals ook Facebook haar advertenties en de newsfeed van gebruikers aanpast aan hun voorkeuren en klikgedrag, zo raden ook deze diensten specifieke plekken en ervaringen aan, met mogelijk ruimtelijke en sociale filter-bubbles als gevolg. Bovendien is het te verwachten dat er allerlei ‘premium services’ gaan ontstaan. Bepaalde routes of toegang tot bepaalde plekken wordt dan duurder of goedkoper al naar gelang de vraag of aanbod, of kan worden gekoppeld aan specifieke privileges of reputaties die gebruikers door de tijd heen op kunnen bouwen.

De tentoonstelling Street View biedt een mooi contrapunt voor deze ontwikkelingen. Enerzijds zien we werken van kunstenaars die kritisch kijken naar de dataficatie van het stedelijk leven waarin alles wat we doen wordt vastgelegd als datapunt via onze mobiele telefoon of door de camera’s in de openbare ruimte. Maar we zien vooral ook wat steden en hun publieke ruimtes zo aantrekkelijk maakt.  Veel van de getoonde werken tonen een fascinatie voor de alledaagse routines en rituelen die zich afspelen in de publieke ruimtes. Of ze ontregelen kortstondig dat alledaagse leven om ons even op te laten schrikken en verwonderend om ons heen te laten kijken. In een tijdperk waarin onze ogen vooral op het blauwe bolletje op het mobiele telefoonscherm zijn gericht, lijkt precies dat des te belangrijker.